Home

Vandaag (Febr.2015) heb ik een link gevonden. De weergave van de nieuwste stand van de "ruta de la plata". In het Engels en Spaans. Klik hier

De gestippelde lijn is de gefietste route  van Sevilla naar St. d Compostela

In het voorjaar van 2002 had ik nog geen computer. Omdat lezers van mijn website geïnteresseerd waren in de “oude Romeinse weg”, heb ik de beschrijving van de fietstocht van Sevilla naar Santiago de Compostela, die we toen maakten, uit een oud personeelsblad van het ziekenhuis gehaald. Daar had ik hem indertijd in laten zetten, omdat ik erg enthousiast was over het feit dat er nog zoveel te zien is van wat onze veroveraars uit die tijd al konden. De foto’s heb ik uit mijn fotoalbum gehaald en ingescannt.

             

Deze straat volgen we tot Astorga. Daar buigen we af naar de Jakobsweg voor de laatste 300 km. tot Santiago de Compostela. De kortere  weg naar Santiago gaat 12 km. ten noorden van Zamora links af via Puebla de Sanabria, Verin en Orense naar de hoofdstad van Galicië.  Wij willen nog even verder naar het noorden tot Astorga waar de wegen zich kruisen.

  Het officiele bord van de Jakobsweg. Voor pelgrims uit het noorden begint de weg in Saint- Jean-Pied-de Port.

Onze fietstocht van Sevilla naar Santiago de Compostela, is een tour over een samenvoeging van de oude Romeinse weg, de “Ruta de la Plata” (de zilverweg) en “El Camino de Santiago”(een pilgerweg vanaf Astorga).

Vroeger werd zo het noorden verbonden met het zuiden. In het noorden  haalden de Romeinen erts uit de bergen van Asturië, vervoerden het via de oude-Romeinse weg naar  het  zuiden, (tegenwoordig de N630) naar Sevilla, alwaar het ingescheept werd voor vervoer naar Rome.

Het is verbazingwekkend dat er na 2000 jaar nog zo veel overblijfselen te vinden zijn.

Dit aquaduct in is een van de grote trekpleisters in Merida

60 bogen tel ik: De romeinse brug is in onberispelijke staat

Op 21 april 2002 om 8.00 uur was het zover. Een MD87 van de luchtvaartmaatschappij Iberia bracht ons (mijn zuster en ik) naar Sevilla. Wij hebben samen al menig mooie fietstour gemaakt. De avond ervoor hadden wij onze bagage inclusief fietsen al naar het vliegveld Kloten van Zürich gebracht. Op het laatste nippertje denk ik er nog aan de banden van de fietsen leeg te laten lopen. Gelukkig! Dat zou een mooie catastrofe geweest zijn. Waar zouden we op zondag in Sevilla nieuwe banden vandaan moeten toveren.

Toen we in Zürich opstegen was het 8°C, een paar uur later in Sevilla 30°C. De eerste overnachting hebben we in de 700.000 inwoners tellende stad geboekt. Zodra we onze bagage op onze kamer hadden gebracht, gaan we op de fiets een sightseeingstour maken. De fiets is nog steeds het beste vervoermiddel in een stad. Een keer fietsend, de andere keer lopend naast de fiets kom je overal, en je komt vooruít. Je kunt zo heel wat km. afleggen en veel zien zonder echt moe te worden.

Als we iets, een gebouw of beeld beter willen zien, “parkeren” we onze fietsen op een plaats waar veel mensen er zicht op hebben, bijv. vóór een terras. Zo is een mogelijke dief er nooit zeker van of hij door de eigenaar in de gaten gehouden wordt of niet – een truc die tot nog toe steeds gewerkt heeft.

     

Sinaasappelbomen en palmen, wit-geel geschilderde huizen:typisch Sevilla

Plaza de Españia:onder elke boog is de karakteristiek van elke spaanse provincie, afgebeeld in een mozaik van Azulejo's

El Alcazar:binnenplaats van Doncella

Torre del Oro: De gouden poort

Wat is Sevilla toch een mooie stad! Veel parken met tamarisken, palmen en geurende sinaasappelbomen. Mooie gebouwen en kerken, pleinen en straten.

’s Avonds worden we getrakteerd op een groots vuurwerk, het slot van de “Faria”, ronduit hèt feest van Sevilla. Anderhalve dag in zo’n mooie stad is, hoe jammer ook, lang niet genoeg om alle beziens-waardigheden te bekijken. De belangrijkste hebben we er daarom tussenuit gepikt. De 93m. hoge La Giralda, de minaret van de Almahadenmoskee uit de 12e eeuw, en natuurlijk de gotische kathedraal Santa Maria, waar we het graf van Columbus bekijken.  

Als we uit de kerk komen, zijn we toe aan een “café con leche”. Daarna rijden we naar Plaza de Españia, waar iedere Spaanse provincie is vertegenwoordigt met een mozaïek van Azulejo’s (gekleurde aardewerktegeltjes, de Arabieren kleurden deze tegels aanvankelijk uitsluitend azuurblauw). Op één paneel staat: Was je eens in Sevilla, dan zul je terugkomen. Met deze woorden in ons achterhoofd verlaten we deze mooie stad en begint de trip naar het noorden.

   

Sevilla ligt achter ons, nu begint de reis

    

Door olijfbomen omzoomde haciënda

 

Een kerktoren zónder ooievaarsnest is zoeken naar een speld in een hooiberg.

 

Op dinsdag begint voor ons dus het echte werk op de Zilverweg. Circa 10 km. ten noordwesten van Sevilla ligt Santiponce. Dit was ca. 200 v.Chr. Italica, de eerste Romeinse nederzetting op het Iberisch schiereiland. De stad bereikte grote welvaart. Een ovaal amfitheater bood in de bloeitijd plaats aan 25.000 toeschouwers.

De 65 km. tot El Ronquillo zijn genoeg voor de eerste dag. Het mooiste van een dagtrip in de zon bij 30°C is: …een verkwikkende douche en schone kleren aantrekken erna.

De Spaanse gewoonte om ‘s avonds laat warm te eten (vanaf 20.30 uur) zijn wij niet gewend, maar gelukkig kan men ’s middags van 13.00 – 16.00 uur in de meeste restaurants ook terecht voor een warme maaltijd, dus nemen wij ‘s avonds iets lichters.

Gezellige plek voor een" café con leche" in Zafra

Jonge wijnstokken van de soort tempranillo

De wijn wordt voor de juiste temperatuur ondergronds opgeslagen.

Na de tweede etappe verlaten we Andalusië en komen in Extremadura. Een reisgids beweert dat 80-90% van de conquistadores (veroveraars) uit deze provincie komt.

Een buitengewoon mooi landschap van rode aarde, wijnranken en olijfbomen zo ver het oog reikt. Dan weer niets anders dan kurkeiken. Een waar lustoord voor de grijszwarte varkens die vrij rondstruinen en zich tegoed doen aan de op de grond liggende eikels. Om later zelf te worden begeerd, en wel in de vorm van aan de lucht gedroogde Iberisch ham. Zo zagen we ook stieren rondlopen, die weer voor een ander doel gehouden worden. Afgezien van de laatste 20 minuten, als ze in een arena de dood tegemoet zien, hebben ze toch een mooi vrij leven.

We rijden verder via Fuente de Cantos, geboorteplaats van Zubaran, een heel bekende schilder uit de gouden eeuw (schilder van de monniken wordt hij in Spanje genoemd), naar Zafra, weer een leuk dorp met charmante witgepleisterde huisjes.

      Siësta onder eikenbomen

Gratis overnachting in een herberg

1½ meter breed is genoeg als fietspad

De volgende dag vermijden we de N630 en volgen we landweggetjes, waar dorpen ver uit elkaar liggen. Af en toe een haciënda. Absolute rust, geen auto, geen brommer of ander technisch vernuft, alleen de stilte van de natuur.

’s Middags zoeken we telkens een boom op om in de schaduw te genieten van een “grande siësta”, of om zomaar eventjes te ontspannen, te eten en vooral om lekker wat te drinken.

Tegen de avond bereiken we Merida. Daar wacht ons een rustdag en heel veel bezienswaardigheden.

Merida was eens de belangrijkste stad van Hispania en stond op de 9e plaats in het hele Romeinse rijk. Men bouwde hier groots. De resten van een aquaduct, een theater, een amfitheateren een triomfboog zijn zeer goed bewaard gebleven, en een goed gerestaureerde uit graniet gebouwde brug met 64 bogen (910 m.lang). Deze brug is tegenwoordig nog steeds in gebruik.

Op zondag is het een beetje nevelig en we besluiten daarom toch maar via de N630 naar Caceres te fietsen. Op deze rustdag ligt de weg er maar verlaten bij; we hebben de hele weg bijna voor ons alleen. In Caceres daarentegen is het erg druk. We wijken daarom uit naar het 10km. verderop gelegen Casar de Cascares. 

Op het marktplein aangekomen, worden we begroet door een echtpaar in fietskledij. Hun fietsen staan, al zonder bepakking, voor een geopende deur van een herberg. Wij begrijpen uit hun verhaal dat ze hier een slaapplaats hebben. Ze nodigen ons uit om bij hun de zo welkome douche te nemen en ons te verkleden.

Aansluitend bezoeken we het tegenoverliggende restaurant om zo, behaaglijk, onze honger te stillen. Bij het afrekenen vertelt de waardin, die ook de herberg beheert, dat voor ons (fietsers) de overnachting gratis is. Een herberg voor peregrini (pelgrims) kost normaal 3 Euro of een vrijwillige bijdrage. De herbergen hebben meestal kajuitbedden, wat ons doet denken aan de slaapplaatsen in de Alpenhutten. In tegenstelling tot onze hutten, waar de wanden en vloer van hout zijn, zijn ze hier betegeld. Dat is prima voor dit klimaat; lekker koel en goed schoon te houden.

Nog een laatste blik terug op het buitengewoon mooie Extremadura

Er liggen nog maar 450 meter hoogteverschil in het verschiet.

De volgende dag voert ons naar Plasencia op 280 m. boven de zeespiegel in het noorden van Extremadura. In de namiddag steken we de Rio Tajo (Taag) over. De Taag (1120km.) stroomt naar het westen en mondt bij Lissabon in de Atlantische Oceaan.

Voor ons gaat de reis verder naar Salamanca en moet een bergpas van 1186m. bedwongen worden, “Puerto de Vallejera”. Een wolkenloze hemel en een weergaloze zon. In Baños de Montemayor zitten we al op 500m. en na een lange en versterkende siësta maken we ons op voor de rest van de klimpartij.

We besluiten op het hoogste punt te overnachten en de afdaling naar Salamanca tot de volgende dag te bewaren. De stad heeft nog grotendeels haar oude karakter bewaard. Centrum van de stad vormt de Plaza Mayor. De geweldige "Cathedral Vieja" is verbonden met de "Cathedral Nueva". Verder zijn er ondermeer nog een van de oudste universiteiten (gesticht in 1222) en "Puenta Romano", er is genoeg te zien in Salamanca. 

Casa de las Concas = huis met  Jokobsschelpen

Salamanca is een rustdag waard

De etappe naar Zamora gaat voor ons weer over landwegen. De natuur heeft veel te bieden, het landschap is aangenaam, maar merkbaar veranderd. We zijn nu in “Castilla y Leon”, de korenschuur van Spanje. Geen wijnranken of olijfbomen meer te zien, daarentegen aan beide zijden van de weg populieren. Ook de velden met graan zijn omzoomd met populieren. Een heel ander landschap.

De binnenstad van Zamora is autovrij (fietsen toegestaan) en straalt een rustige atmosfeer uit. De witgepleisterde huizen van de Extremadura zijn hier vervangen door huizen van zandsteen Er is hier weer veel te zien. De kathedraal met de Byzantijnse koepel en kapellen, een brug uit de tijd van de Romeinen en een Parador, een historisch gebouw, dat door de staat omgebouwd is tot hotel met minstens 5 sterren, dus er is geen fietsenstandaard te bekennen.

Op de Plaza Mayor staan tientallen platanen, waarvan de takken met elkaar vergroeid zijn en schijnbaar naadloos in elkaar overgaan. Een plaats om al keuvelend je tijd te verdoen.

 Nieuwe en oude korenschuren.

De open structuur is bij dit vervallen exemplaar goed te zien.

Door (zoog)enten zijn deze takken aan elkaar gegroeid en zo ontstaat s´zomers een dak van bladeren.

De volgende dag begint regenachtig. Kleding en bagage moeten afgedekt worden. Het is weliswaar maar voor een paar kilometer. Ik zou echter graag mijn overtrekken uitgeprobeerd hebben, want vorig jaar op mijn reis naar Rome bleken ze niet te voldoen en daarom heb ik ze vervangen.

Om via Orense,( de kortste weg) naar Santiago de Compostela te gaan, moet je 12 km. na Zamora linksaf. Wij rijden echter nog een stuk rechtdoor naar Benavente en Astorga. Daar verlaten we de “Ruta de la Plata” en komen   op het laatste gedeelte van de “Camino de Santiago”.

De meeste pelgrims uit het noorden verzamelen zich in Saint Jean – Pied de Port in de Pyreneeën, om van daar uit te voet, te paard of op de fiets hun weg te vervolgen. Alle andere manieren van vervoer zijn verboden en alleen op deze manier vindt je een plaats in een van de herbergen.

De pelgrimsherbergen staan ongeveer 5 km. uit elkaar, zodat het óók voor voetgangers mogelijk is elke nacht in zo’n herberg te slapen. De onderkomens zijn op pelgrims ingesteld en daarom sober, maar schoon. Op de Ruta de la Plata is het iets moeilijker om de afstand van de daar geldende + 20 km. in een dag te voet af te leggen,(als je s´avonds aankomt en de herberg is vol) zodat je daar gedwongen wordt ook eens ergens anders een onderkomen te zoeken.

     

Een gezellige atmosfeer door natuursteen

             Rabanal

                Grande siësta

Santiago de Compostela is in de middeleeuwen een belangrijke bedevaartplaats geworden, en komt na Jeruzalem en Rome op een derde plaats. Het is allemaal begonnen met de bewering dat de relikwieën van Sint Jakob op mysterieuze wijze in Santiago de Compostela zijn beland.

Het zgn. graf is gelegen in de crypt van de kathedraal (gedeeltelijk uit de 11e en 12e eeuw).

De Camino de Santiago is een weg die onophoudelijk omhoog slingert en we moeten op een hoogte van 1500 m. zien te komen. Omdat Astorga reeds op 870 m. ligt, zijn we vol goede moed. Het weer is optimaal, wisselend bewolkt en niet te heet. Bij het ijzeren kruis in Rabanal stoppen we. Hier kan iedere pelgrim een van huis meegebrachte steen(tje) achterlaten.

Hier hebben koeien voorrang

Mijlpaal op de Camino:het ijzeren kruis

Bij deze kluizenaar is het rustig koffie te drinken

De volgende dag gaat het verder naar O Cebreiro, dat is wel niet het hoogste punt van de route maar wel een weg met het hoogste stijgingspercentage.

We zijn nu in Galicië, een gebied dat veel weg heeft van het Emmental, net zo groen en heuvelig. Op weg hierheen zijn we langs het opvallend mooie Benedictijnenklooster San Julian in Samos gereden. Een schitterend smeedijzeren hek met Jakobsschelpen (waaiervormig geribde schaal van een soort van oesters, aan de Spaanse kusten veel gevonden; zo’n schelp om vis in op te dienen) scheidt het klooster van de weg.

 

       Opslagplaats voor graan

 Net zo heuvelig en groen als in Emmental

Benedictijnenklooster San Julian in Samos

Mijn fietscomputer geeft 1060 km. aan als we op zaterdagmiddag op de Monto do Gozo, de heuvel die voor Santiago de Compostela ligt, aankomen. Iedere pelgrim die het tot hier gered heeft, ziet Santiago aan zijn voeten liggen. Er is hier een onderkomen gebouwd voor 800 pelgrims. Gelukkig was het maar voor een kwart bezet.

In de kathedraal, die menigmaal is vernietigd en evenzoveel keer weer is opgebouwd, is een “wierookwerper”. Een wierookvat van 1.50 m. aan een lang touw, dat aan het plafond is bevestigd, wordt na de H.Mis heen en weer geschommeld. Een zeldzaam gebruik. Er wordt gemompeld, dat men dat doet om de zweetlucht van de pelgrims te maskeren.

Santiago de Compostela biedt zoveel bezienswaardigheden, dat je het er met gemak een week kunt uithouden. Maar helaas hebben wij maar twee dagen voordat we weer terug moeten. De mooie vlucht naar huis is een schrale troost. Het zicht is heel helder, rechts het Meer van Genève, links het Meer van Neuchâtel en het Bielermeer. Al snel komt de Reuss in zicht, (de revier die via Luzern in de Rijn uitloopt) een teken dat we bijna weer thuis in Bremgarten zijn.

      

             

Vanaf de Monto do Gozo heb je een mooi uitzicht op Santiago de Compostela

                   Opvang voor 800 pelgrims

         

Sint Jakobskerk in Santiago de Compostela

      

     

Troubadour met doedelzak is ook in Galicia een traditie

                               

 

      Wierookvat van 1.50 m. Botamufero

                               

 Terug naar Homepage